Tijdens het Festival van de Syrische Cultuur in het Peerke Donders Museum op zondag 31 januari werd een van de optredens verzorgd door Jace van de Ven. Hij is voormalig stadsdichter van Tilburg. Hij schreef (en bracht) drie gedichten speciaal voor dit evenement. Samen met de introductieteksten staan die hieronder.
Jace van de Ven: ‘Als ik ergens gevraagd wordt, zeg ik altijd graag ja tegen een optreden, want wie schrijft wil gehoord worden, anders kun je het net zo goed niet doen. Probleem is, dat je ook iets te vertellen moet hebben. En daar heb ik in dit geval lang over getwijfeld. Wat weet ik van de Syrische integratie in Tilburg meer dan dat shoarmazaak Chico sinds jaar en dag gerund wordt door een Syrische familie. En wat weet ik van de Syrische cultuur meer dan wat iedereen kan lezen op Wikipedia?
Het is het land waar waarschijnlijk voor het eerst brood werd gebakken, het eerst bier gebrouwen en waar ons schrift vandaan komt en de sprookjes van Duizend en een Nacht. Je kunt het zo romantisch maken als je wil, maar in 2016 kunnen we niet over Syrië en de cultuur van het land praten zonder de burgeroorlog erbij te betrekken.
Een oorlog die zoveel vluchtelingen op de been bracht. Mensen die anders dan wij maar één keuze hadden: blijven en naar de verdoemmenis gaan of vluchten en mogelijk ergens een plaats vinden waar we vreedzaam kunnen leven en voor onze kinderen kunnen zorgen. Dus beginnen er velen aan een levensgevaarlijke tocht waarvan het niet zeker is of ze het einde zullen halen en of dat einde positief zal zijn. Eerste gedicht:
en als we nou eens vallen halverwege
of van ziekte niet meer kunnen staan
als we beroofd en toegetakeld ergens
leeft ie nog die solidaire samaritaan
zal hij ons hoofd in zijn handen nemen
ons een boterham aanbieden een leger
en no difrens of het spaans of duits is
woorden zeggen die we allebei verstaan
kan zelfs dat hij ons graf moet graven
en zingen over dat hij zo is aangedaan
en dat onze reis nog niet ten einde en
van blablablaa zal leven in de gloria
kan allemaal en kan ook klinklaar niet
alleen maar weten dat we verder gaan
en dat de horizon bij elke stap verschiet
de blik op oneindig als de wilde ganzen
Jace van de Ven: ‘Intussen worden de vluchtelingen door velen niet met open armen ontvangen. Wie dat wel doet, wordt voor onnozel uitgemaakt. Onnozel betekent in zijn oorspronkelijke betekenis onschuldig, denk aan de onnozele kinderen die door Herodus zouden zijn vermoord. Je mag het kennelijk niet meer zijn, onnozel, onschuldig, argeloos. Het ergert de zogenaamde alerte mensen onder ons, zij vinden iedereen namelijk bij voorbaat schuldig en willen vaak zelfs niet luisteren als het tegendeel bewezen wordt. En terwijl hun kinderen onbevangen met de nieuwe kinderen zouden willen spelen, houden zij nieuwkomers af en sluiten hen vaak op voorhand uit, ze willen er letterlijk niet van weten.
En als zij zouden weten, zouden zij heel wel mogelijk op basis van verworven kennis, de nieuwkomer wel recht in het gezicht durven kijken en met hem een relatie beginnen, zoals een begin van een relatie hoort te zijn: met wederzijdse onschuld.
Uitgaande van die houding zal een nieuwkomer makkelijker assimileren, zich laten opnemen in de voor hem nieuwe maatschappij, werk vinden en positief zijn steentje bijdragen. En niet, zoals nu vaak naar jaren de praktijk, werkloos moeten toekijken en voor zijn dagelijkse kost uiteindelijk toegewezen zijn op de voedselbank. Tweede gedicht:
voedselbank
daar sta je dan, wie had dat ooit gedacht
toen we als kinderen winkeltje speelden
of toen we zongen in de winternacht
over die moeder die straalde van weelde
dat ieder mens gelijk is, ongeacht
geloof, komaf, sekse of ras, dat kweelde
de nieuwe tijd; hij heeft het niet gebracht
er zijn teveel kansarmen en misdeelden
natuurlijk is er recht op bijstand, ach
de pleister op de wond die niet had mogen
bestaan als mooie dromen niet vervlogen
waren, dat is de trieste waarheid; mag
ik mijn pakket? ik vraag geen mededogen
maar, rijkdom, zie de armoe onder ogen
Jace van de ven: Maar laat het zo niet gaan. Kijk de ander aan, zoals gezegd, ontwapen u, sluit u niet af, wil van de nieuwkomer weten, doe een beroep op hem, en help hem ook. Desnoods door hem modern Tilburgs te leren, voor mijn part het leesplengske van vroeger, maar eerst en eigentijds alfabet, eentje dat een vrolijk en welkom inzicht geeft in de maatschappij van nu. Derde gedicht:
Èègetèèds Tilbörgs ABC
A is nen aajpòt, die moete nie aaje mar strèèke
B dès ‘nen Braaboo meej gin aander bist te verg’lèèke
C is en chicka, en mòkkeltje tèùs in de straote
D dè zèn doerakke in alle sorte èn maote
E is den èègetilt zèèlf in oew wiethòk gekwikt
F dè is Ferry die wit et bij al wèttie sprikt
G is ne graftak, naaw vèl dur den dòkter bewòkt
H is en hèùspak, et liefst dur Roy Donders gemòkt
I dè is iemes, zo kènde er vaast èrges êene
J dè is jè, jè, al staode op oew aachterste bêene
K is ne koekwous, dan zèède vant padje, nògal
L dè is lillek, ist van aord, dan zèède ne kwal
M dan ist mèènes, dan gaoder opaaf op hôog pôote
N is ne natsjaak, ‘ne zèèksliert èn ok nòg ne grôote
O oewen ootoo, die knaakenbak die zo hard trèkt
P zèn pajètjes die Roy op zen hèùspakke plèkt
Q dè is qat, blèève knaawe tòtdè ge moet spierse
R is rielèkst, ene ring dur oew neus laote pierse
S is sebiet, en dan moet wègge vur hèt meej gang
T dè zèn tattoes, hil schôon mar ze stòn er zo lang
U is den uuroo, hoeneer gaot ie deevaluweere
V is ‘ne veulpròts die zumme et saome es leere
W is ne wierdoo, die spoort nie krèk as ‘ne trèèn
X xonieweete wè dees vur en woordje moes zèèn
Y dè is yo, et halloo in de straot van vendaag
Z is ‘ne zjòint waorvan’t teele nòg aatij nie maag
© 2016 jace van de ven